Wijzigingen WGBO en Jeugdwet per 1 januari 2020
Op 1 januari 2020 worden de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) en Jeugdwet aangepast. We hebben de zaken die voor psychotherapeuten van belang zijn op een rijtje gezet en adviseren u het hele artikel door te lezen. In beide wetten worden de volgende punten gewijzigd:
- aanpassing van de bewaartermijn van het medisch dossier;
- aanvulling van de informatieplicht van de hulpverlener;
- inzage onder nader omschreven voorwaarden medisch dossier overleden patiënt.
- 1. Aanpassing van de bewaartermijn van het medisch dossier
Het dossier wordt bewaard zo lang als nodig is, maar tenminste gedurende de wettelijke bewaartermijn, te rekenen vanaf de laatste wijziging in het dossier c.q. het tijdstip waarop de behandeling is/wordt afgesloten.
De wettelijke bewaartermijn is momenteel 15 jaar, per 1 januari wordt dit in de WGBO en Jeugdwet gewijzigd naar 20 jaar.
Dossiers kunnen langer bewaard worden als de hulpverlener dit op grond van goed hulpverlenerschap noodzakelijk acht.
In het wetsvoorstel is geen overgangsregeling opgenomen. Dat betekent dat de wet geldt voor nieuwe dossiers die na 1-1-2020 worden aangelegd, maar ook voor reeds bestaande dossiers. Hierdoor kunnen dossiers tussen wal en schip vallen: de bewaartermijn van 15 jaar is reeds verstreken, maar die van 20 jaar nog niet. Indien deze dossiers reeds vernietigd zijn kan de hulpverlener daar niet op aangesproken worden.
- 2. Aanvulling van de informatieplicht van de hulpverlener
Op grond van de huidige informatieplicht (artikel 7:448 BW) moet de patiënt worden voorgelicht door de hulpverlener, daarop wordt de behandeling bepaald. Dit wordt in de aanpassing van de wet vervangen door een model waar ‘samen beslissen’ centraal komt te staan. Er dient sprake te zijn van een ‘tijdig overleg’ waarbij de hulpverlener zich op de hoogte stelt van de situatie en de behoefte van de patiënt. De patiënt wordt geïnformeerd op een wijze die past bij zijn bevattingsvermogen en de informatie sluit aan bij wat hij redelijkerwijze dient te weten. Deelname aan de behandeling kan uitsluitend met vrijwillige en weloverwogen toestemming. De patiënt wordt daarbij geïnformeerd over de mogelijkheid af te zien van behandeling en over mogelijke alternatieven zoals andere onderzoeken en behandelingen door andere hulpverleners. Verder wordt de patiënt geïnformeerd over de te verwachten behandelduur en andere aspecten die voor hem van belang zijn om een weloverwogen beslissing te nemen over de behandeling. De hulpverlener stelt de patiënt in de gelegenheid tot het stellen van vragen en verstrekt desgevraagd tevens schriftelijk of elektronisch informatie.
- 3. Inzage onder nader omschreven voorwaarden medisch dossier overleden patiënt
De wet bepaalt dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van het dossier worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Deze geheimhoudingsplicht geldt onverkort na het overlijden van de patiënt. Op grond van in de jurisprudentie ontwikkelde criteria met betrekking tot veronderstelde toestemming wordt echter in de praktijk in bijzondere gevallen toch inzage gegeven in (delen van) dossiers van een overleden patiënt.
De wetswijziging beoogt voor nabestaanden en de rechtspraktijk te verduidelijken wanneer en onder welke voorwaarden inzage of afschrift kan worden verkregen.
In de nieuwe wettekst is opgenomen dat de hulpverlener desgewenst inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier van een overleden patiënt kunnen geven:
- Wanneer de patiënt bij leven schriftelijk of elektronisch toestemming heeft hiervoor toestemming heeft gegeven (deze toestemming dient te zijn opgenomen in het dossier);
- Wanneer op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een mededeling van een incident is ontvangen door de nabestaande. Omdat voor jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering op grond van de Jeugdwet geen regime inzake het melden van incidenten van kracht is, is deze grond niet opgenomen in het betreffende artikel in de Jeugdwet.
- Indien sprake is van een zwaarwegend belang;
- Onder voorwaarden: aan de wettelijke vertegenwoordigers van een overleden kind dat jonger is dan 16 jaar..
Ad a. Bij de aanpassing van de wet inzake het benoemen van gronden en randvoorwaarden voor inzage door nabestaanden is de wilsuiting van de patiënt centraal gesteld. Om deze reden wordt voorgesteld om nabestaanden inzagerecht te geven in een medisch dossier van een overleden patiënt indien deze toestemming bij leven schriftelijk of elektronisch heeft vastgelegd. De patiënt kan hiervoor zelf een document (laten) opstellen. Daarnaast kan de patiënt aan de hulpverlener vertellen aan wie welke gegevens uit zijn medische dossier na zijn overlijden wel of niet verstrekt mogen worden. Voor de rechtsgeldigheid van deze mogelijkheid is het noodzakelijk dat de hulpverlener daarvan aantekening maakt in het dossier.
Er zal nooit inzage in het dossier worden gegeven als schriftelijk of elektronisch is vastgelegd dat de patiënt dit niet wenst. Indien de patiënt op dat punt niet tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat was, zal aan deze wens tot weigering van inzage evenwel geen gevolg worden gegeven. Datzelfde geldt voor een weigering van een kind jonger dan 12 jaar.
Ad b. Inzage door nabestaanden is mogelijk indien zij een mededeling van een zorgaanbieder hebben ontvangen dat op grond van de Wkkgz een melding van een incident is gedaan. Met de inwerkingtreding van de Wkkgz zijn zorgaanbieders onder meer verplicht om elk incident in de kwaliteit van de zorgverlening dat schadelijke gevolgen heeft, had, heeft kunnen hebben of had kunnen hebben voor de cliënt onverwijld aan de cliënt, alsmede een vertegenwoordiger van de cliënt dan wel een nabestaande van de overleden cliënt, te melden en dit incident in het dossier op te nemen.
Ad c. Er is sprake van een zwaarwegend belang indien cumulatief aan onderstaande drie criteria worden voldaan:
1. de nabestaande heeft een zwaarwegend belang; én
2. maakt met voldoende concrete aanwijzingen aannemelijk dat dit belang mogelijk wordt geschaad; én
3. maakt aannemelijk dat inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang.
Indien iemand verzoekt om inzage in het dossier op grond van een zwaarwegend belang, bijvoorbeeld vanwege een vermoeden van een medische fout, en de hulpverlener meent dat niet is voldaan aan de criteria, dient hij de gegevens te verstrekken aan een door de verzoeker aangewezen onafhankelijke BIG-geregistreerde hulpverlener. Indien deze onafhankelijke hulpverlener oordeelt dat het niet verstrekken van inzage niet gerechtvaardigd is, dan dient de hulpverlener de gegevens alsnog te verstrekken aan de verzoeker. Oordeelt de onafhankelijke hulpverlener dat de gegevens niet verstrekt hoeven te worden, dan kan door de verzoeker vervolgens een oordeel worden gevraagd aan de rechter.
In aanvulling op bovenstaande geldt dat inzage aan nabestaande(n) alleen wordt geboden voor zover dit betrekking heeft op de grond waarvoor inzage wordt verleend. Dit voorkomt onnodige schending van de privacy van de overleden patiënt.
Tevens dient het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een eventueel betrokken derde persoon in acht dient te worden genomen.
Dit kan tot gevolg hebben dat een nabestaande niet alle, maar een deel van de gegevens uit het dossier mag inzien.
Ad d. Ouders van een overleden kind tot 16 jaar krijgen een ruimer inzagerecht. Een uitzondering is wanneer inzage in strijd is met goed hulpverlenerschap of als het kind (ouder dan 12 jaar) bij leven heeft vastgelegd dat het geen inzage niet wenst.
Ook hier geldt, met name indien de ouders zijn gescheiden, dat het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een eventueel betrokken derde persoon in acht dient te worden genomen.
Nota Bene. De eerder wettelijk aanvaarde uitzonderingsgrond ‘veronderstelde toestemming’ is vervallen; in plaats hiervan dient nu sprake te zijn van een ‘zwaarwegend belang’, waarbij aan alle bij ad c. genoemde criteria dient te zijn voldaan..
Belangrijk
Indien de noodzakelijk geachte informatie anders kan worden verkregen dan door middel van inzage heeft dat de voorkeur. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een gesprek met nabestaanden.